Al bijna achtentwintig jaar woon ik in Amsterdam. Ik ben geboren en getogen in het centrum. Tot mijn zeventiende heb ik aan de gracht mogen wonen. In de jaren daarna volgde een zoektocht naar een nieuwe plek. Ik wilde graag ergens net zo gelukkig worden als aan de gracht. Mijn koffer heeft overal wel even gestaan. Van Amsterdam-West tot De Pijp tot aan de Wallen. Maar nergens kon ik mijn draai echt vinden. Lang heb ik getwijfeld of er een mooiere plek zou zijn dan waar mijn wieg stond. De gracht was altijd heilig voor mij.
Inmiddels woon ik ruim drie jaar met veel plezier in de buurt van het Hoofddorpplein. Een wijk die op het eerste gezicht geen schoonheidsprijs verdient. De huizen zijn grauw en er is geen echt leuk restaurantje te vinden. Twee jaar geleden werd om de hoek bij mij nog een hoofd voor een waterpijpcafé gevonden. Het ging om een afrekening in het criminele circuit. Dat is toch wel even wat anders dan een kakker die bezopen met zijn sloep tegen een woonboot vaart.
Maar waarom ben ik hier dan toch zo gelukkig? Misschien wel omdat de buurt niet perfect is. Op straat schuifelen de oudjes dagelijks richting de Dirk. En als de rollators elkaar kruisen dan mokken ze met een Amsterdams accent even over het weer.
Groot fan ben ik van de buurtslagerij die geen slagerij meer is. Tot een jaar geleden haalde daar ik daar altijd mijn broodje bal of filet American. De vrolijke Amsterdamse dame achter de toonbank vroeg dan alleen “met ei of ui mop?”. Inmiddels is de slagerij een Surinaamse Toko. Maar dan wel met dezelfde Amsterdamse achter de toonbank. Ze was wel toe aan iets nieuws. Maar nu moest ze al die pleuris gerechtjes als “Moksi Meti” en “Masoesa” nog uit d’r kop leren. Een broodje gezond was toch een stuk overzichtelijker.
Op de hoek van mijn straat staat al jaren een verrotte bloemenstal met daarin altijd dezelfde man van bijna twee meter met zowel zijn baard als zijn krullen in het vet. Zijn grote armen zitten vol met tattoos. Ik vermoed dat hij niet helemaal goed is, maar zeker weten doe ik dat niet. Als je bij hem een bloemetje bestelt duurt het ongeveer tweeënhalf uur voordat hij drie roosjes bij elkaar heeft verzameld. Ik vind het prachtig om te aanschouwen en wacht dan ook graag. Ik geloof wel dat ik de enige ben.
Aan het eind van de straat zit een kroeg genaamd Lijn 15. Tot een jaar geleden heette die nog Café ’t Knelpunt. Maar die ging failliet. Nog nooit heb ik zo’n treurige kroeg gezien. Als je er langs loopt zitten er steevast drie mannen aan de bar. Starend en zwijgend naar hun biertje. Het maakt niet uit of het twee uur ’s middags of tien uur ’s avonds is. De mannen zitten er altijd. Toen Lijn 15 een jaar geleden werd geopend kreeg ik een feestelijke uitnodiging in de bus. Ik mocht naar de opening komen en ik besloot te gaan. Er hingen ballonnen buiten en er zouden hapjes zijn. Toen ik de kroeg naderde zag ik de drie vaste alcoholisten buiten shag staan roken. Ze hadden hun mooiste blouse uit de kast getrokken. Het was immers feest. Toen ben ik toch maar omgekeerd.
Afgelopen week fietste ik weer eens door mijn oude buurt waar ik als kind zo gelukkig was. Maar het was niet meer zoals toen. Op iedere hoek zit inmiddels een Nutella-winkel of een crêperie. En op de brug waarover ik als kind naar school liep krioelde het nu van de toeristen met selfiesticks. Even dacht ik aan vroeger. Maar dat was vroeger. Ik besloot om te draaien. Richting huis. Tijd voor een broodje “Moksi Meti” op mijn eigen Hoofddorpplein.