Twee weken geleden genoot ik van een strandvakantie in Italië. Samen met mijn vriendin. Onze relatie is nog pril. Zij nam mij mee naar een gebied waar zij al jaren komt. Een dorpje in de buurt van Ancona.
Ik wist dat ik het met deze mooie vrouw in Italië lastig zou kunnen krijgen. Ik zou mijn best moeten doen. Mij van mijn beste kant laten zien. Ik wilde flaneren als Francesco Totti in zijn jonge jaren. En er niet als een Nederlandse toerist bijlopen. Dus niet zo’n korte broek met een selfiestick en een 100% Ancona-gids onder zijn bezwete oksel. Daar kan je als vrouw niet verliefd op worden.
Overdag was het zo’n 40 graden. Op het strand huurden we iedere dag twee bedjes en parkeerden onszelf tussen de families in de zon. Terwijl de Italianen contact probeerden te maken met mijn vriendin stond ik mezelf hevig in te smeren met zonnebrand. Nederlandser kan het bijna niet. Maar ik wilde niet rood als een kreeft uitgelachen worden door al die snelle jongens om mij heen.
Het zand was gloeiendheet. Althans dat vond ik. De Italiaanse jongens leken nergens last van te hebben. Waar zij rustig een balletje hooghielden sprong ik van parasol naar parasol om te voorkomen dat mijn voeten niet levend gecremeerd werden. Ik schuilde dan even bij een verbaasde familie onder hun parasolletje en kwam niet verder dan “Ciao, tutti bene?”. Om vervolgens weer als een geblesseerde kangoeroe verder te springen. Ondertussen had ik spijt dat we geen gezonde wandelvakantie naar Noorwegen hadden geboekt. Lekker in de regen tussen de fjorden wandelen.
Bij zee was het altijd druk. Hele families slenterden uren achter elkaar door het water. Heen en weer. Zonder doel. De meeste indruk maakten de macho’s die tot hun enkeltjes heel ontspannen in de branding stonden. Druk gebarend aan de telefoon. En maar heen en weer lopen door het water. Of ze lazen in de bekende roze sportkrant La Gazzetta dello Sport. Als mijn vriendin en ik besloten een stukje te gaan wandelen dan lieten ze spontaan hun roze krant in het water vallen. Soms is iets spannender dan sport.
De week vloog voorbij en ik begon mij steeds meer als een Italiaan te gedragen. Gewoon meebluffen met de snelle mannetjes. Hoewel? Ik sprong nog steeds van parasol naar parasol, maar maakte inmiddels een praatje met iedereen. Op een gegeven moment stond ik zelfs tussen de macho’s in de branding. Ik deed dan net alsof ik aan het bellen was. Op zijn Italiaans uiteraard. Dus hard praten en breed gebarend.
Op een van de laatste avonden besloten we een pizza te gaan eten bij een drukbezocht strandtentje. Je moest de pizza zelf halen. De bestelling duurde even. Toen ik terugkwam met de pizza’s was mijn vriendin omringd door de snelle brandingmacho’s. Ik kwam met mijn half lauwe pizza’s duidelijk ongelegen. Nu snel handelen, dacht ik en stelde mij aan al mijn concurrenten voor als Julius van Basten. De verbazing was compleet. Bijna paniek! Van Basten? Van Basten? Of ik familie van de grote San Marco was? Met handen en voeten legde ik uit dat ik zijn zoon was. Julio van Basten. De macho’s werden gek. Stonden ze zomaar opeens oog in oog met de zoon van de man die tussen 1987 en 1993 van AC Milan een topclub had gemaakt. Voetbal is voor hen heilig. Voetballers zijn goden. Dus ik was opeens een godenzoon. Met iedereen moest ik op de foto en de rest van de week mochten we overal gratis eten. Ik was de ongekroonde koning van het dorp en nu begrepen ze ook waarom ik de mooiste vrouw van de wereld aan mijn zijde had.
Twee dagen later moesten we naar huis. Vakantie voorbij. En opeens werd Julio van Basten weer gewoon Julius uit Amsterdam West. Mijn mooie meisje was nog steeds verliefd op mij. Met een beetje humor kom je een eind. Met een grote glimlach vlogen we terug over de Alpen richting Schiphol. En ik dacht maar één ding:
Volgende keer vertel ik op de eerste dag dat ik de zoon van Marco ben. Dan kan ik de hele week gratis eten en drinken!
Dus toch een Hollander!